Joseph Fouché 1/12 (1975)
Johan te Slaa. Dvanáctidílná původní rozhlasová hra, sepsaná na základě knihy Stephana Zweiga „Joseph Fouché: Bildnis eines politischen Menschen“ z roku 1929 (Josef Fouché: portrét jednoho politika). Technická spolupráce Léon du Bois & Jan Bosboom. Režie Dick van Putten.
Osoby a obsazení: Joseph Fouché jako dítě (Gerrie Mantel), Joseph Fouché dospělý (Edmond Classen), jeho otec (Frans Kokshoorn), jeho matka (Nora Boerman), opat z Arrasu (Ben Aerden), bratr Laetantius (Frans Somers), Maximilien Robespierre (Paul Deen), Charlotte (Maria Lindes), Carnot (Paul van der Lek), opat z Nantes (Johan te Slaa), bratr Theophilus (Gerard Heystee), bratr Bartholomeus (Maarten Kapteijn), Gemard, Fouchého tchán (Kommer Kleijn), Condorcet (Jan Borkus), Danton (Johan Sirag), Périgourde (Hans Veerman), Trouchard (Donald de Marcas), Collot d’Herbois (Huib Orizand), Barras (Dolf de Vries), strážník 1 (Jan Verkoren), strážník 2 (Joop van der Donk), žena 1 (Tine Medema), žena 2 (Nora Boerman), Willy Brill (Mathilde), Billaud-Varrennes (Willem Wagter), Babeuf (Jan Borkus), La Revaillere (Bert Dijkstra), Laporte (Maarten Kapteijn), stráž (Floor Koen), Napoleon Buonaparte (Lou Landré), hoteliér (Johan te Slaa), mladík (Ad van Kempen), Ingerlot (Bert van der Linden), obsluha (Ad van Kempen), Pompidou (Frans Kokshoorn), Gohier (Gerard Heystee), Madame Richeveu (Nel Snel), Joséphine de Beauharnais (Els Buitendijk), strážník 3 (Maarten Kapteijn), strážník 4 (Hans Fuchs), Réal (Hugo Koolschijn), Talleyrand (Gijsbert Tersteeg), Laplace (Frans Somers), Jeannot (Maarten Kapteijn), Lucien Bonaparte (Hans Karsenbarg), strážník 5 (Floor Koen), kurýr (Hans Fuchs), Cambacéres (Chris Baay), Lebrun (Gerard Heystee), Bernadotte (Hans Hoekman), Mireille (Mady Misset), generál Clarke (Jan Verkoren), Savary (Ben Hulsman), Ouvrard (Piet van der Meulen), Louis Bonaparte (Jules Royaards), Marie-Louise (Nelleke Knegtmans), kurýr 2 (Joop van der Donk), kapitán (Frans Kokshoorn), Ludvík XVIII. (Johan te Slaa), Bourrienne (Jan Borkus), Excelmans (Johan Sirag),
president (Ben Aerden), Caulaincourt (Jan Borkus), Grenier (Willy Ruys), Quinette (Frans Somers), baron de Vitrolles (Huib Broos), Bon-pere (Peter Aryans), Leloup (Donald de Marcas), hostinský (Johan te Slaa), baronet de Castellane (Corry van der Linden), princ oranžský (Hans Fuchs), hrabě Wellington (Peter Aryans), hostinský 2 (Floor Koen), hraběnka Angouleme (Elisabeth Versluys). Dále účinkují Pim Peters, Jacques Fortuné, Pollo Hamburger, Jan Winter a další.
Natočila stanice AVRO v roce 1975 (jednotlivé díly 32 – 48 min., celkem 7:46 hod.).
Lit.: anonym: Joseph Fouché. In Wikipedia, b. d. (článek). – Cit.: Jeugd en Franse Revolutie
Een op historische gegevens berustende levensbeschrijving van een politicus rond de franse revolutie. Fouché volgde een opleiding tot priester bij de congregatie de van Oratorianen, eerst in Nantes en vervolgens in Parijs. Toen de Franse Revolutie in 1789 uitbrak, voegde hij zich bij de revolutionairen. De Oratorianen stuurde hem terug naar Nantes, maar het wou niet baten. In Nantes werd Fouché een prominent lid van de plaatselijke Jakobijnse vereniging, en in 1792 werd hij verkozen als lid van de Nationale Conventie voor het departement Loire-Atlantique. Fouché was een prominent Jakobijn in de Nationale Conventie en eiste de executie van koning Lodewijk XVI.
Terreur
Toen de opstand in de Vendée in 1793 uitbrak, kreeg Fouché bijna-dictatoriale bevoegdheden van de Nationale Conventie om de opstand de kop in te drukken. Vervolgens speelde hij een belangrijke rol in de déchristianisation („ontchristening“) van Frankrijk. Hij liet kerken plunderen in het departement Nievre en gebruikte de rijkdommen om een antigodsdienst, de agnostische Culte de la Raison (cultus van de reden), te vestigen. Op de poorten van begraafplaatsen liet hij de tekst la mort est un sommeil éternel („de dood is een eindeloze slaap“) bevestigen.
In november 1793 vertrok hij samen met Jean-Marie Collot d’Herbois naar het opstandige Lyon. Ze haalden 2000 soldaten uit Parijs naar Lyon en begonnen massaexecuties uit te voeren. Op 4 december werden 60 mannen aan elkaar vastgeketend en neergeschoten door een executiepeleton, een dag later gevolgd door 211 mannen. Nadat het executiepeleton zijn werk had gedaan, moesten de soldaten inhakken op de massa halfdode mannen met hun zwaarden om ze allemaal te doden. Deze extreem bloedige acties leverde Fouché de bijnaam mitrailleur de Lyon („beul van Lyon“) op. In totaal werden zo’n 1800 executies uitgevoerd.
Ondertussen was de Terreur ook in Parijs op zijn hoogtepunt. Robespierre had inmiddels de meeste voorstanders van de Culte de la Raison naar de guillotine gestuurd en organiseerde op 8 juni 1794 een Fete de l’Etre Supreme („feest van het Opperwezen“), een viering van zijn nieuwe theistische cultus. Fouché bespotte deze nieuwe cultus van Robespierre, waarop het conflict tussen de twee snel escaleerde. Robespierre probeerde Fouché op 14 juli uit de Jakobijnse vereniging te laten verwijderen. Fouché vond echter veel medestanders in een snel groeiend verzet tegen Robespierre en de Terreur. Het Comité de salut public, de feitelijke regering van de republiek, liet Robespierre arresteren en stuurde hem op 28 juli naar de guillotine.
Direction
In de antiradicale reactie die volgde op het einde van de Terreur werd Fouché in augustus 1794 gearresteerd, maar hij wist aan de guillotine te ontsnappen en werd weer vrijgelaten tijdens een generaal pardon bij het uitroepen van de grondwet van 1795.
Tijdens de regering van het Directoire krabbelde hij langzaam weer op. Hij wist de steun van Paul Barras te krijgen, die hem in 1798 tot ambassadeur van de Cisalpijnse Republiek benoemde. Begin 1799 keerde hij weer terug naar Parijs en werd, na een korte periode in Den Haag als ambassadeur naar de Bataafse Republiek, op 20 juli 1799 benoemd tot minister van politie.
Fouché bleek zeer effectief in het uit de weg ruimen van de tegenstanders van het Directoire. Op verzoek van Sieyes liet hij de Jakobijnse club sluiten, en arresteerde critici van het regime aan zowel royalistische als Jakobijnse kant. Zo ontwikkelde hij zich tot een van de machtigste mannen van Frankrijk.
Consulaat
Toen het Directoire zeer onpopulair werd, voegde hij zich bij een groep samenzweerders tegen de regering, waaronder Sieyes en generaal Napoléon Bonaparte. Hij steunde de staatsgreep van 18 Brumaire op 9 november 1799 waarbij het Directoire vervangen werd met het Consulaat, een bijna-dictatuur met Bonaparte als Eerste Consul. Als minister van politie wist Fouché verschillende samenzweringen tegen Bonaparte aan het licht te brengen en aanslagen op Bonaparte te verijdelen, zoals de conspiration des poignards op 10 oktober 1800 en de conspiration de la machine infernale, een royalistische bomaanslag op 24 december.
Fouché was zo machtig geworden dat Bonaparte besloot om hem op een zijspoor te zetten. Toen Bonaparte op 1 augustus 1802 tot Eerste Consul voor het leven benoemd werd, verwijderde hij Fouché als minister van politie en hevelde de meeste bevoegdheden van het ministerie over naar het ministerie van justitie. Fouché werd lid van het Senaat maar bleef de de facto minister van politie en speelde een rol in de arrestatie van de hertog van Enghien, Pichegru en Moreau na de ontdekking van het royalistische complot van Pichegru en Moreau begin 1804. Over de executie van de hertog van Enghien zei hij later: C’est pire qu’une crime, c’est une faute („Het was erger dan een misdaad – het was een fout“), een citaat vaak foutief toegekend aan Talleyrand.
Keizerrijk
Na de kroning van Bonaparte als keizer Napoleon I werd Fouché in juli 1804 nogmaals minister van politie. In 1808 werd hij verheven tot comte d’Empire (graaf) en in 1809 tot duc d’Ontrante (hertog van Otranto) in het Koninkrijk Napels, een Franse vazalstaat.
Fouché diende in 1809 als minister van binnenlandse zaken. Terwijl Napoleon op veldtocht in Duitsland was, vielen Britse troepen Zeeland binnen en bedreigden Antwerpen. Fouché besloot op eigen houtje 60.000 soldaten van de Nationale Garde te mobiliseren in de noordelijke departementen van het keizerrijk en zo de Britse inval een halt toe te roepen. „Laat ons bewijzen dat Napoleon niet nodig is om de vijand te weerstaan!“ schreef hij in zijn mobilisatiebevel, iets dat de keizer enorm irriteerde.
Het conflict tussen Fouché en Napoleon escaleerde verder toen de keizer in het geheim de Britten benaderde om te onderhandelen over vrede, en tot zijn verrassing ontdekte dat Fouché hem al was voorgegaan. Woedend ontsloeg Napoleon hem op 3 juni 1810. Wel gunde hij hem de functie van gouverneur van het departement Rome. Toen Napoleon echter ontdekte dat Fouché belangrijke documenten van het ministerie voor zichzelf had gehouden (en tegen de keizer had beweerd dat ze vernietigd waren), ontstak Napoleon nogmaals in woede. Fouché, inmiddels in Florence, bereidde zich voor om naar Verenigde Staten te vluchten, maar na bemiddeling door Elisa Bonaparte mocht hij toch terugkeren naar zijn landgoed in Frankrijk.
In 1812, tijdens Napoleons veldtocht naar Rusland, probeerde Claude François de Malet de macht in Frankrijk te grijpen. Fouché werd verdacht van betrokkenheid bij de poging tot staatsgreep. Hij bleek onschuldig, maar Napoleon bleef argwanend en stuurde hem weg uit Parijs om gouverneur van de Illyrische Provincies te worden. Fouché was echter maar een maand gouverneur van dit gebied; in augustus 1813 verklaarde Oostenrijk de oorlog aan Frankrijk en bezette de Illyrische Provincies.
Honderd Dagen en Restauratie
Na de nederlaag van Napoleon in 1814 en de Restauratie van het Huis Bourbon was Fouché betrokken bij een antiroyalistische samenzwering, samen met onder andere Davout en de markies de La Fayette. Voor het tot een staatsgreep kwam, ontsnapte Napoleon uit Elba en keerde terug naar Frankrijk. Kort voor Napoleon triomfantelijke aankomst in Parijs op 19 maart 1815 bood een wanhopige koning Lodewijk XVIII aan om Fouché minister van politie te maken, maar Fouché weigerde. Wel werd hij Napoleons minister van politie tijdens de daaropvolgende Honderd Dagen.
Toen Napoleon verslagen werd in de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815, kwam Fouché aan het hoofd te staan van een provisorische regering van Frankrijk en probeerde hij met de naar Parijs oprukkende gealllieerden te onderhandelen. Mogelijk hoopte Fouché staatshoofd te worden van een nieuwe Franse republiek. Bij het herstel van de Bourbons werd Fouché alsnog minister van politie van Lodewijk XVIII en leidde de gewelddadige „witte terreur“ tegen verdachte bonapartisten en antiroyalisten. Als voormalig revolutionair die voor de executie van Lodewijk XVI had gestemd bleef Fouché voor de royalisten echter onacceptabel, en na korte tijd werd hij opzij geschoven. Hij diende nog korte tijd als ambassadeur van Saksen voor hij in 1816 ook deze functie verloor. Fouché stierf vier jaar later in Triëst.
If you enjoyed this post, please consider to leave a comment or subscribe to the feed and get future articles delivered to your feed reader.
Komentáře
Zatím nemáte žádné komentáře.
Napište komentář k článku